WOORD | ONTLEDING | STAM | BETEKENIS | VERTALING | VERW |
---|---|---|---|---|---|
וַיֹּאמֶר | en God zei | ||||
אֱלֹהִים | |||||
תַּדְשֵׁא | ww hifil juss 3fs | דָּשָׁא | qal: voortbrengen; hifil: doen voortbrengen | laat voortbrengen | |
הָאָרֶץ | de aarde | ||||
דֶּשֶׁא | zn ms | (jong) groen, gras | gras | ||
עֵשֶׂב | zn ms | kruid, gewas, gras | kruid | ||
מַזְרִיעַ | ww hifil part. act. ms | qal: zaaien; hifil: zaad voortbrengen/dragen | voortbrengende | ||
זֶרַע | zs ms | zaad | zaad | ||
עֵץ | zs ms stc | עֵץ | boom | boom van | |
פְּרִי | zn ms sta | fruit, vrucht | fruit | ||
עֹשֶׂה | ww qal part ms | qal: maken, doen | makende | ||
פְּרִי | fruit | ||||
לְ/מִינ/ֹו | vz + zn + bez..sf 3ms | מִין | soort, aard | naar/volgens zijn aard/soort | |
אֲשֶׁר | waarvoor geldt' | dat | |||
זַרְע/וֹ־בֹו | zn stc/bez sf 3ms + vz+bez.sf 3ms | zijn zaad in hem/zich (heeft) | |||
עַל | op | ||||
הָאָרֶץ | de aarde | ||||
וַיְהִי | het het was | ||||
כֵן | alzo |
1 Genesis 1
1 Grammatica adhv Genesis 1
Open deze audio website om de verzen te beluisteren.
1.1 Genesis 1: 1
- voorzetsel בְ
- werkwoordsvorm בָרָא – werkwoorden
- verschillende zgn. stamformaties; meest voorkomend: qal
- verschillende “tijden”; perfectum (pf) en imperfectum (ipf)
- pf en impf kennen vervoeging naar getal en geslacht, 3e, 2e, 1e persoon, mannelijk, vrouwelijk; afgekort: 3ms, 3fs, 2ms, 2fs, 1cs, 3mp, 3fp, 2mp, 2fp, 1cp
- pf-vormen hebben achtervoegsel (afformatief)
- ipf-vormen hebben voorvoegsel (preformatief) en achtervoegsel
- woordenboek geeft meestal de qal vorm van pf 3ms
- een werkwoordsvorm in pf of ipf heeft niet een afzonderlijke persoonsvorm (ik, jij …) nodig, de vertaling wel
- nota objecti אֶת soms אֵת
- zie Vrolijk p.141 eerste alinea
- lidwoord הַ wordt aan bijbehorende woord vastgeschreven
- zie over lidwoord en klinkerverandering bij lidwoord lidwoord
- Vrolijk p.74vv
1.2 Genesis 1: 2
- voegwoord וְ
- klinker kan veranderen zie Vrolijk p.100–101
- הָיְתָה
- ww qal pf 3fs
- עַל־פְּנֵי
- over het (aan)gezicht van
1.3 Genesis 1: 3
- vaak wordt een pf- of ipf-vorm van een ww voorafgegaan door וְ
- perfectum consicutivum (pfc) of ‘weqatal’; Vrolijk p. 169-170
- imperfectum consicutivum (ipfc) of ‘narrativus’; Vrolijk p. 177-178
- וַיֹּ֥אמֶר
- qal ipfc 3ms van heel veel voorkomende ww אָמַר , zeggen
- preformatief ipf 3ms: י
- vertaling: en (hij) zei – יְהִ֣י – zgn jussivus vorm van ww היה – bijzondere vorm van ipf; drukt wens uit; vertaling in eerste instantie met aanvoegende wijs
- zie Vrolijk p. 176, paragraaf Jussivus
- zie evt. ook Gesenius
- hier: “er zij licht” of “laat er licht zijn”
- וַֽיְהִי
- qal impc 3ms van onregelmatig ww היה
- komt heel veel voor in de bijbel
- vertaling: ‘en het geschiedde’, ‘en het was’, ‘en hij was’, …
1.4 Genesis 1: 4
- וַיַּ֧רְא
- qal ipfc 3ms van onregelmatig ww רָאָה, zien
- vertaling ‘en hij zag’
- כִּי־ ט֑וֹב
- nominale zin, d.i. zin zonder werkwoord
- letterlijk ‘dat goed’
- וַיַּבְדֵּ֣ל
- hif’il ipfc 3ms van בָּדַל
- betekenis in hif’il: scheiden, scheiding maken, afzonderen
- stamformatie hif’il: causaal (oorzakelijk) actief
- vb. קעל doden, hif’il: laten doden
- vb. מלך koning zijn, hif’il: koning maken
1.5 Genesis 1: 5
- וַיִּקְרָ֨א
- qal ipfc 3ms קרא roepen; met לְ noemen
- קָ֣רָא
- qal pf 3ms קרא
- אֶחָֽד hoofdtelwoord één; wordt ook als rangtelwoord gebruikt: eerste
- overzicht telwoorden één tot en met tien: Vrolijk p.143-144
1.6 Genesis 1: 6
- רָקִיעַ - firmament, uitspansel
- בְּתוֹךְ
- בְ + תָּוֶךְ
- vz + zn stc
- in + midden van
- מַבְדִּיל
- hif’il part. act. ms van בָּדַל
- zie 1: 4
- לָ / מָיִם
- qamets in מָיִם vanwege pausavorm; qamets in לָ vanwege volgende beklemtoonde lettergreep (Holloday), betreft niet geassimileerd lidwoord, want mem niet verdubbeld
1.7 Genesis 1: 7
- וַיַּעַשׂ
- ww qal impfc 3ms; ww עָשָׂה , doen, maken
- וַיַּבְדֵּל
- zie 1:4
- אֲשֶׁר֙
- veel voorkomend voegwoord; zie Vrolijk p.102; “waarvoor/waarvan geldt”
- מִתַּחַת – vz + zn
- מִן + תַּחַת – van onder
- zie BDB bij dit woord onder punt 2a
- מֵעַל
- vz + vz
- מִן + עַל – van boven
- כֵּן
- zó
1.8 Genesis 1: 8
וַיִּקְרָ֧א אֱלֹהִ֛ים לָֽרָקִ֖יעַ שָׁמָ֑יִם וַֽיְהִי־עֶ֥רֶב וַֽיְהִי־בֹ֖קֶר י֥וֹם שֵׁנִֽי
- שֵׁנִי
- rangtelwoord: tweede; Vrolijk p.143
1.9 Genesis 1: 9
וַיֹּ֣אמֶר אֱלֹהִ֗ים יִקָּו֨וּ הַמַּ֜יִם מִתַּ֤חַת הַשָּׁמַ֨יִם֙ אֶל־מָק֣וֹם אֶחָ֔ד וְתֵרָאֶ֖ה הַיַּבָּשָׁ֑ה וַֽיְהִי־כֵֽן׃
- יִקָּווּ
- ww nif’al jussivus 3mp; ww קָוָה
- 1e betekenis is verwachten (qal en pi’el)
- 2e betekenis is verzamelen (qal, niet in OT), verzameld worden (nif’al)
- niphal stamformatie: reflexief/passief (vb. zichzelf doden/gedood worden)
- מִתַּחַת
- zie vs 7
- אֶל
- vz; naar tot
- מָקוֹם
- plaats
- אֶחָד
- zie vs 5
- וְתֵרָאֶה
- ww nif’al impfc 3fs; רָאָה
- qal: zien; nif’al: verschijnen
- הַיַּבָּשָׁה
- het droge land, de droge grond, het droge
1.10 Genesis 1: 10
וַיִּקְרָ֨א אֱלֹהִ֤ים לַיַּבָּשָׁה֙ אֶ֔רֶץ וּלְמִקְוֵ֥ה הַמַּ֖יִם קָרָ֣א יַמִּ֑ים וַיַּ֥רְא אֱלֹהִ֖ים כִּי־ טֽוֹב׃
- וּלְמִקְוֵה
- מִקְוֶה
- alleen in stc
- 1e betekenis: hoop, in stc hoop van; bv. Jer. 14:8; hoop van Israel
- 2e betekenis: verzameling; in stc. verzameling van / verzamelde …
- מִקְוֶה
- יַמִּים
- zn mp; יָם , zee
- וַיַּרְא אֱלֹהִים כִּי־טֹוב
- zie vs 4
1.11 Genesis 1: 11
וַיֹּ֣אמֶר אֱלֹהִ֗ים תַּֽדְשֵׁ֤א הָאָ֨רֶץ֙ דֶּ֔שֶׁא עֵ֚שֶׂב מַזְרִ֣יעַ זֶ֔רַע עֵ֣ץ פְּרִ֞י עֹ֤שֶׂה פְּרִי֙ לְמִינ֔וֹ אֲשֶׁ֥ר זַרְעוֹ־ ב֖וֹ עַל־הָאָ֑רֶץ וַֽיְהִי־כֵֽן׃
- תַּדְשֵׁא
- ww hif juss. 3fs; דָּשָׁא
- qal: spruiten, opschieten; hifil: doen spruiten/opschieten
- ww hif juss. 3fs; דָּשָׁא
- דֶּשֶׁא
- zn ms; groen, jong groen, groene kruiden, (jonge) vegetatie, gras (15x)
- עֵשֶׂב
- zn ms; kruid, gewas, gras
- מַזְרִיעַ
- ww hifil part. act. ms; זָרַע
- qal: zaaien; hifil: zaad voortbrengen/dragen
- ww hifil part. act. ms; זָרַע
- זֶרַע
- zaad
- עֵץ
- zn ms stc; boom
- פְּרִי
- zn ms st.abs.; vrucht, fruit
- עֹשֶׂה
- עָשָׂה
- ww qal partc. act. ms; qal: maken, doen
- עָשָׂה
- לְמִינוֹ
- vz + zn + bez. suffix 3ms
- naar zijn aard/soort
- vz + zn + bez. suffix 3ms
- זַרְעוֹ־ בוֹ
- zn+bez. suffix 3ms + voorz+bez.suffix sms
- zijn zaad in hem
- zn+bez. suffix 3ms + voorz+bez.suffix sms
1.12 Genesis 1: 12
WOORD | ONTLEDING | STAM | BETEKENIS | VERTALING | VERW |
---|
1.13 Genesis 1: 13
HEBR | GRAM | LEMMA | BETEKENIS | VERWIJZING |
---|---|---|---|---|
וַֽיְהִי־ | Conj-w | V-Qal-ConsecImperf-3ms | הָיָה | ||
עֶ֥רֶב | N-ms | עֶרֶב | ||
וַֽיְהִי־ | Conj-w | V-Qal-ConsecImperf-3ms | הָיָה | ||
בֹ֖קֶר | N-ms | בֹּקֶר | ||
י֥וֹם | N-ms | יוֹם | ||
שְׁלִישִֽׁי׃ | Number-oms | שְׁלִישִׁי | derde | Vrolijk p.143 |